Het was een heel avontuur, de reis naar Chianti tijdens mijn eerste jaar als fulltime wijnschrijver. Eerst vliegen naar Milaan, dan naar het treinstation met de taxi (de chauffeur probeerde een geldwisseltruc) en vanuit dit chaotische complex met de rapido (aan boord was lunchen wat de pot schaft, zo meldde de stuurse ober) naar Florence. Om daar te worden opgevangen door een vertegenwoordiger van het in 1877 gestichte wijnhuis Ruffino.
De daarna volgende toer was een zeer instructieve. Ik leerde van alles over het produceren van Chianti, keek rond in rijpingskelders en gistingshallen (nog geen roestvrij staal te zien) wandelde door wijngaarden en wijndorpen (waaronder het schilderachtige Greve met zijn galerijenplein), proefde weet ik hoeveel wijnen (met als mooiste de Riserva Ducale Gold Label 1964), hoorde een gerucht over vervalsingen in België, kreeg alle details over het consortium van Chianti Classico en maakte uitvoerige maaltijden mee.
In een wijngehucht zag ik toevallig een huisvrouw die stro vlocht voor het toen zo populaire flesmodel waarmee Chianti werd geassocieerd, de fiasco. Dankzij een tolk kwam ik even met haar aan de praat. Ze vertelde tien flessen per uur af te leveren, en dat het stro speciaal geselecteerd was van moerasgrond, waarna men het zowel gesneden had als gedroogd en met zwavel gebleekt. Aan tafel in Ristorante Otello, bij tagliatelle met truffel, doperwten – en tot vreugde de Riserva Ducale 1969 – kreeg ik te horen dat de vlechtsters inmiddels verzekerd waren, sociale voorzieningen kregen en een pensioenregeling. Wat betekende dat een lege fiasco soms net zo veel kostte, en soms meer, dan de wijn die hij bevatte.
Een jaar later, in 1975, lanceerde Ruffino een Florentijns flesmodel ter vervanging de flacon met stro. De buikflessen met het beschermde stro worden hier en daar nog wel gemaakt, ik zag ze recentelijk nog in Livorno, maar zal door een hele generatie toch vooral worden herinnerd als kaarshouder voor thuis of als icoon van een Italiaanse trattoria. Als pure nostalgie.