Aan weinig personen heb ik met zo veel plezier een nieuw boekexemplaar uitgereikt als aan Alfons (‘Fons’) Stevens. Want deze kordate, snel sprekende eigenaar van Prinses Juliana in Valkenburg was behalve een grote gastheer ook een wijnliefhebber/wijnkenner die zelf naar wijnstreken reisde om ter plekke inkopen te doen. Toen ik hem in 1980 uitvoerig interviewde, lagen alleen al in de restaurantkelder veertigduizend flessen, terwijl Fons bovendien voorraad hield voor zijn wijnhandel Cave Fauquemont.

Op het internaat Rolduc in Kerkrade, waar de kleine Limburger een jaar of zes verbleef, werd niet alleen vaak Frans gesproken maar tevens wijn gedronken. De priesters kochten de wijn vaten tegelijk, en met vaste regelmaat gingen studenten bij hun professoren ‘op de fles’. In het seizoensbedrijf van Fons’ ouders werd ook wijn geschonken, ja zelfs gebotteld, maar op de Hotelschool ontdekte hij ‘veel betere Rijn- en Moezelwijnen dan die wij hadden’. Met adressen van aanbevolen producenten stapte Stevens dus halverwege de jaren dertig op de Moseltalbahn die Trier met Cochem verbond, stapte uit in Piesport en Ürzig, en ging inkopen doen.

Anno 1950 werd Prinses Juliana een jaarbedrijf, wat Fons deed besluiten ‘om mijn Franse wijnkennis te vergroten’. In de Bourgogne en Beaujolais ontving hij hulp van de fameuze restaurateur Alexandre Dumas, van de eveneens beroemde wijnmakelaar Albert Pochon (‘een fenomeen die Bourgognes leverde aan sterrenzaken als Lucas Carton en La Tour d’Argent’) en van Beaujolais-producent Victor Peyret. ‘Alleen al in de Beaujolais kochten we elk jaar zes à acht fusten van Beaujolais Villages, Juliénas en ander crus, bedoeld om hier te bottelen.’ Samen met Pochon werden topdomeinen in de Côte d’Or bezocht. ‘Hij stond al om acht uur ’s ochtends voor de deur van Hôtel de La Poste in Beaune, bij de lunch werd alleen mineraalwater gedronken, Pochon wilde altijd buiten proeven – en hij kocht nooit ter plaatse.’

In 1954 vond Stevens het tijd worden om zich te verdiepen in Bordeaux. Zijn eerste aankopen werden gedaan via het huis Cruse, waarvoor hij een introductie had gekregen van wijnhandel Koster & Thijs. De Zuid-Limburger werd gastvrij ontvangen, mocht zelfs bij Cruse logeren en herinnerde zich nog goed de eerste lunch , ‘houtduif met Château Léoville-las-Cases 1928’. Tot zijn eerste aankopen behoorden 150 flessen elk van de châteaus Cheval Blanc, Lafite-Rothschild en Latour. ‘Ik betaalde 8,40 gulden per fles en heb met die wijnen wel twintig jaar gedaan.’ In de Médoc werd hij goed bevriend met de familie Cazes, de eigenaresse van Château Lynch-Bages. Nog hechter werd de vriendschap met Henri Martin van Château Gloria. Vanaf 1957 kocht Prinses Juliana alle goede jaren rechtstreeks bij deze in Saint-Julien gesitueerde cru bourgeois. ‘Médocs’ zo stelde Fons, ‘zijn vrienden van de dokter. Het zijn tonische wijnen, dankzij de grond daar.’

Pionierswerk verrichte de hotelier-restaurateur eveneens met enkele witte Loire-wijnen die al wel bekend waren in Parijs doch niet in de Lage Landen. ‘Een oud-minister die wekelijks in Parijs kwam tipte enkele namen van goede wijnbouwers ‘en in Parijs zelf zag ik bij Prunier Sancerres van Lucien Picard en Picard-Crochet op de kaart staan.’ Begin jaren zestig kocht Fons Stevens zijn eerste Sancerre voor 5 franc per fles ‘maar nu mag je blij zijn met 21 franc’. ‘Zonder te forceren heb ik onbekende wijnen gepropageerd; op een gegeven ogenblik werd Sancerre bijna als water gedronken.’ En vanuit de Elzas haalde hij wijnen bij Léon Beyer, de grote leverancier van Franse sterrenrestaurants die tot dan alleen met de Bijenkorf zaken had gedaan. Een van Fons Stevens’ vele wijnwijsheden tot slot: ‘Het etiket is zeker niet zaligmakend’.