Een vrieskoude zondagochtend in Gaillan, noordelijk in de Médoc, op 22 januari. Door de hoofdstraat schrijdt een in purperrode pijen getooid gezelschap van wijnbouwers, leden van de regionale wijnbroederschap. Ze dragen een standbeeldje van de wijnheilige Saint-Vincent, worden gevolgd door een grote groep winters geklede mensen en zijn op weg naar de kerk, voor een dankmis gewijd aan het excellente oogst van enkele maanden terug, die van 1982. Terwijl ik met koude vingers snel wat foto’s schiet, bedenk in stilte dat drankmis een wellicht passender term zou zijn. Niet alleen vanwege het thema, maar mede vanwege de gulle hoeveelheden wijn die reeds werden geschonken en ongetwijfeld zullen verschijnen.
Om negen uur is mijn dag begonnen op Chateau Pey-Martin, in het nabije Ordonnac. Met de familie van de eigenaar mee – iedereen op z’n zondags gekleed – zijn er 22 mensen. Eerst worden de kraakheldere kelders bekeken en daarna komt het ontbijt. Uit diverse kleinere tafels heeft men één grote weten te maken en van buren werden stoelen geleend. Het haardvuur brandt. Bloemen en takken met bessen staan op tafel. Even voor half tien vloeit de nog piepjonge, eigen wijn uit 1982 in de glazen. Wat gebracht wordt is niet toast met jam, fruit of yoghurt, maar zijn grote schalen met malse, boven druiventwijgen geroosterde entrecôtes. Plus vers stokbrood en de wijn van het voorafgaande jaar. Die op zijn beurt gevolgd wordt door de 1976, bij de kaas.
Na een haastige slok koffie maant de voorzitter van de lokale coöperatie – die het feest heeft georganiseerd – het gezelschap om op te stappen. Hij zegt: ‘Dit is de langste dag!’. Waarop een Franse tafelgenoot roept: ‘Maar nog te kort!’ De séance in de kerk vormt een rustpunt met hooguit een slokje miswijn. Daarna gaan alle remmen los tijdens een maaltijd in de immense opslaghal van Uni-Médoc, de cave coopérative; zo’n twaalfhonderd mensen nemen deel. Het duurt even voordat iedereen zijn stoel gevonden heeft en alle openingsspeeches voorbij zijn, maar eindelijk is het zover: om tien voor drie brengt een klein leger serveersters de soep, en schenken keldermeesters van diverse châteaus de eerste wijn. Een koortje van in roze overhemden geklede mannen begint wijnliederen aan te heffen.
Naarmate het feestmaal vordert, groeit het aantal flessen op de grote, ronde tafels. Want veel wijnbouwers hebben min of meer stiekem een doos meegebracht met flessen van hun château. Het ploppen van de kurken wordt steevast met hilariteit begroet. Tegen kwart over vier tel ik op onze tafel, waaraan tien mensen zitten, tien gewone flessen plus een magnum. Rond vijf uur, bij alweer entrecôte, is het flessenbestand gestegen tot achttien; de meeste bouteilles zijn meer dan half leeg. Niet veel later beginnen de eerste tafels met het koortje mee te zingen.
En als om kwart voor zes Viva España wordt ingezet, voert een oudere dame op het podium danspasjes uit, met op haar hoofd een fles Chateau Liversan. Hij blijft heel. Tegen achtten, na gezwaai met witte servetten, is de lunch voorbij, en gaan we op weg naar Chateau La Tour Carnet in Saint-Laurent – voor het diner. Onderweg beschrijft een wijnboer de remedie die men vroeger in de Médoc gebruikte tegen verkoudheid en griep. ‘Men neme een glas warme wijn en roostert stukken stokbrood die royaal met knoflook zijn besmeerd. Daarna doop je het brood in de wijn, eet het en gaat naar bed.’ Een van de wijnboeren roept ‘Geen wonder dat de bedden vroeger met het voeteneinde tegen elkaar stonden.’