‘Met Heineken’ klonk het bijna vier decennia terug door de telefoon. Het was, wie anders, ‘s lands grootste bierbrouwer die graag eens wilde praten over de Nederlandse wijnmarkt, tijdens een lunch in Excelsior, het restaurant van zijn Hotel de l’Europe. ‘Het gebruikelijke, meneer Heineken?’ vroeg de gérant. Dat bleek zeetong met kerriesaus te zijn, en als wijn Pouilly-Fumé.

Alfred H. Heineken (‘Freddy’ heb ik hem nooit genoemd) wilde weten of er voor zijn bedrijf kansen lagen op de wijnmarkt, en zo ja welke. Het lukte maar niet om zijn bier verkopende vertegenwoordigers óók wijn te laten verkopen. De holding van Heineken was toen al wel eigenaar van Reuchlin, maar die Rotterdamse firma – voortvarend geleid door de zeer in Italië geïnteresseerde Jan Zellenrath – leverde slechts aan een beperkt aantal zaken. Een paar jaar na ons gesprek begon de brouwerij met de Alliance Vinicole, een professioneel opgezet postorderbedrijf dat landelijk mailde en adverteerde. Succes bleef echter uit, en na een paar jaar, in 1979, werd het overgedaan.

De eerste keer dat ik Heineken ontmoette, was in 1971 op zijn kantoor te Amsterdam. Dit voor een interview over zijn favoriete wijn-spijscombinatie, te publiceren in Wijn & Spijs, het kwartaaltijdschriftje van Wijn Verlinden waarmee ik twee jaar eerder was begonnen. En waarin ik mijn allereerst woorden over wijn schreef. Alert, snel en openhartig gebruikte Heineken het gesprek om flink wat kritiek te spuien op de vaderlandse horeca – best gedurfd gezien zijn klantenkring. Dit zijn enkele citaten van zijn vegen uit de pan, 46 jaar geleden.

‘Waarom liggen er soms vloerkleden op tafel? De een niest erover, de ander morst erop.’
‘Plateservice is een verkeerde instelling, want de gerechten werken zo sterk op elkaar in dat alles hetzelfde smaakt.’
‘Koffiemelk vind ik een horreur. Die gele pap smaakt naar de pasteuriseermachine en heeft misschien eeuwen geleden aan een koe geroken.’
‘De restaurants zijn hier erg duur. Dat komt mede omdat ze te grote menu’s voeren en geen dagmenu’s hebben, waardoor de zaak eenvoudig niet goedkoop kán zijn. Ook zijn de porties meestal veel te groot, en wordt de zaak onnodig versierd. Pas at ik een toastje met Parmaham, erg lekker. Maar wat krijg je erbij? Schijfje augurk, uitje, stukje tomaat, blaadje sla en ga maar door.’
‘Ik zou een algemeen verbod afgekondigd willen zien om nootmuskaat op asperges te strooien.’
‘Eerlijk eten voor een redelijke prijs moet mogelijk zijn, maar je komt het hier maar zelden tegen. Mijn dochter heeft eens gezegd dat ze mij beklaagde omdat ik alles zo goed proefde. Ik heb toen geantwoord dat ik het inderdaad vaak moeilijk had, maar áls het lekker is, geniet ik ook dubbel!’

Als favoriete gerechten noemde Heineken behalve Hollandse garnalen (‘met Franse mayonaise, van veel dooiers’), oeufs bénédictine, Indisch (‘wel vers en niet van de stoomtafel’) en wild ook châteaubriand met béarnaisesaus. ‘Ik heb daar het liefst een jonge, goede Bordeaux bij die vooral niet te warm mag worden geserveerd. Het liefst heb ik de fles zó uit de kelder. Als-ie te warm is, gaat-ie direct terug. En rode Bourgogne dito!’

Hoe spitsvondig Heineken kon reageren, bleek weer eens jaren later. Een van zijn directeuren had de biermagnaat en anderen uitgenodigd om een nieuw betrokken villa te bekijken. Bij herhaling vertelde de gastheer dat hij maar geen toestemming kreeg om een serre aan te bouwen. Toen na afloop van de rondleiding gevraagd werd wie wat wilde drinken, vroegen de meesten om een glas bier, maar Freddy Heineken riep ‘Geef mij maar een… Sancerre.’