Regelmatig – en met vreugde – verschijnt John Halvemaan in mijn notitieboekjes. De carrière van deze creatieve cuisinier hebben mijn vrouw en ik smakelijk kunnen volgen via eerst L’Auberge aan het Leidseplein (waar hij o.a. kreeft met vanille bedacht en gerookte kip met watermeloen) naar vervolgens La Rive (waar in 1983 Johns tweede jaar daar gevierd werd rond gegrilde snoekbaars, blokjes biet, een saffraansaus en de Riesling sur lie 1982 van Metz Frères) tot uiteindelijk zijn eigen zaak Halvemaan (waar hij nog altijd triomfeert en binnen twee jaar een Michelin-ster ontving – die John echter snel teruggaf).

Het was dan ook een plezierig voorrecht om met John en diens hard meewerkende, lieve vrouw Esther naar Brussel te rijden, voor wat een bijzonder evenement beloofde te worden, een samenzijn van duizend Europese restaurateurs uit tien landen ter gelegenheid van het duizendjarig bestaan van België’s capitool. Initiatiefnemer was het kleine, exclusieve Champagne-huis Krug, toen nog zelfstandig en in handen van vader Paul Krug en diens zonen Henri (algemeen directeur, links op de foto) en Rémi (als flamboyante ambassadeur). Hun kostelijke en kostbare Champagne wilden ze graag associëren met Europa’s beste restaurants, vandaar. Voor de organisatie van het evenement werd de Parijse pr-man Jean-Pierre Tuil ingehuurd.

Vlak voor de aftrap kreeg ik gelegenheid om even met Rémi te praten. Hij stelde ‘dat Brussel, met Lyon en Parijs een van Europa’s drie culinaire hoofdsteden is en gastronomie had nog geen plaats in de viering van het millennium’. Behalve John Halvemaan waren zeker zo’n twintig andere Nederlanders uitgenodigd; ik schudde handen met o.a. Gerard en Paul Fagel, Kees van den Hoek, John van Meurs, Arie Siliakus, Hubert Smeets, Fons Stevens en Cees Vos.

Een vermoeden dat de perfectie van Champagne Krug niet weerspiegeld zou worden in de collectieve avondmaaltijd rees bij de ontvangst op het stadhuis. Waar de burgemeester het presteerde om het grote gezelschap toe te spreken zonder microfoon. Eenmaal gearriveerd in een grote, recent gerenoveerde theaterzaal bleken er voor tientallen genodigden geen tafels, stoelen, borden, bestek, glazen noch eten te zijn. Ten einde raad begon iemand van achter het toneel formica tafeltjes en bijpassende stoelen te slepen. Ook ons groepje wist zo’n set te bemachtigen. Maar hoe kom je aan glazen? En aan wijn? Een uur na binnenkomst arriveerde eindelijk de Champagne, daarna brengt men ons glazen en zowaar borden. Een overspannen ober wierp bestek achteloos op ons tafeltje en riep iets van ‘Wie wat wil eten moet maar zien wat hij boven nog kan vinden’.

De zaaltemperatuur bleef stijgen, en om kwart over negen deed de eerste gast zijn colbert uit, een voorbeeld dat in rap tempo door anderen werd gevolgd. Overal struikelden mensen, glazen vielen stuk. De voorzitter van de Franse koksfederatie kreeg een vol glas Champagne in zijn schoot, wat zijn rode hoofd nog roder maakte. Op wonderbaarlijke wijze lukte het ons om enkele gerechten te bemachtigen, waaronder een ballotine van paling met frisse komkommerballetjes en een waterkerssaus, gevolgd door kabeljauwfilet met alikruiken en een romige saus. Geen wereldgerechten, maar prettig stilden ze de inmiddels hevige trek. De Château Lynch-Bages bij de duif was veel te warm, vond ook zijn maker Jean-Michel Cazes, maar ach. Om ongeveer kwart voor elf riep de zaal ‘Rémi, Rémi!’, waarna hij een oorkonde uitreikte aan de burgemeester.

Achteraf vernamen we dat Kees van den Hoek, grote liefhebber van zowel Champagne als Bourgogne, en eigenaar van Taveerne ’t Kompas in Loosdrecht, de chaos even aanzag en daarna met drie collega’s is gaan dineren bij Villa Lorraine. En John Halvemaan? Die vatte het allemaal mooi samen door te roepen ‘Gelukkig maar dat het even duurt voordat Brussel weer duizend jaar bestaat.’