HET SUPERBE GENUA

Wat zullen de Genuezen sterke beenspieren hebben en vast veel voetballers voortbrengen. Trappen en treden lopen doen ze namelijk voortdurend. In hun hoge huizen, in hun kantoren, in hun musea en in hun straten. Alleen rond de haven, Italië’s grootste, is het vlak. Direct  daarna krijgt de stad een ongrijpbaar reliëf. De woonwijken strekken zich kilometers lang in zowel westelijke als oostelijke richting uit, alsmede noordwaarts, tegen hoge heuvels. En deels rond een groot stadshart dat de Genuezen zelf trots aanprijzen als ‘het grootste historische centrum van Europa’. Dit vanwege talrijke grootste gebouwen, waaronder heel wat palazzi, terwijl de UNESCO complete wijken, inclusief individuele straten, tot werelderfgoed heeft verklaard. Veruit de beroemdste straat is de Via Garibaldi, eertijds Via Nueva geheten. De panden aan beide zijden zijn zo imponerend dat Pieter-Paul Rubens ze vereeuwigde in een boek dat hij op eigen kosten publiceerde. Overigens was Rubens niet de enige Antwerpenaar die in  Genua gewoond en geschilderd heeft. Anton van Dyck creëerde er grote, prachtige portretten, Jacob Ferdinand deed dat op kleinere schaal en Jan Wildens schiep er nostalgische landschappen. Langs de Via Garibaldi (rechts) zijn werken van deze en veel Italiaanse meesters te zien, op drie locaties: het  Palazzo Rosso (foto’s gevel en binnenpoort, bovenaan deze reportage), het schuin daar tegenover staande Palazzo Bianco en daarnaast liggende  Palazzo Tursi. Dit laatste werd ondergebracht in het voormalige stadhuis, een monumentaal pand met galerijen rond een imposante binnenplaats.
In het Palazzo Rosso, waar suppoosten de te volgen routes soms dwingend dirigeren, kan met een lift naar het dak worden gegaan waar een klein terras een riant panorama biedt over de oude stad, met daarachter de haven. Beneden, in vrij schaars verlichte zalen hangen ook enkele werkjes van Albrecht Dürer en Hendrick Averkamp. Aan de overkant, in het Palazzo Bianco, zijn stukken te bewonderen van o.a. Rubens en de Bruggenaar Jan Provoost. Terwijl in het Palazzo Tursi naast schilderijen, een standbeeld van Antonio Canova  en twee door Paganini bespeelde violen (in een wel heel duistere ruimte) ook omvangrijke collecties keramiek en munten bijeen werden gebracht, waaronder geldstukken van Genua zelf. Een deel van de lokale welvaart is te danken aan banken, waaronder Italië’s allereerste, de Banco di San Giorgio (links). Nog altijd telt de stad veel banken, dikwijls indrukwekkend behuisd. Eeuwen geleden was Genua, bijnaam La Superbe, een maritieme macht van jewelste die oorlog voerde, koloniseerde en op grote schaal handel dreef.  Bovendien vertrokken vanuit de haven miljoenen Italiaanse emigranten naar landen als Argentinië, Amerika en Brazilië.
Veel over de zeegeschiedenis is te zien in het Museo del Mare Galato, waarvan het grote, rechthoekige gebouw geopend werd in 2004, toen Genua de culturele hoofdstad van Europa was. Op de derde etage zien bezoekers hoe in een nagebouwd stoomschip, de emigranten sliepen en aten. Modellen op ware grootte van een snel Genuees zeilschip en een  gereconstrueerde, 17e-eewse galei staan elders in het gebouw. Een aparte zaal werd gewijd aan Columbus ofwel Christoforo Colombo die rond 1450 in Genua werd geboren (maar die als Christóbal Colón vanuit Andalusië zijn ontdekkingsreizen ondernam). Vanuit het museum kun je de nabije, zeer toeristische Porto Antico (links)  zien, waar behalve een nagebouwd piratenschip (dat als filmdecor heeft gediend) ook het Acuario di Genova kan worden bezocht, een van de beste, grootste en meest bezochte aquaria van Europa.
Het verbazend kleine huisje waar Columbus heeft gewoond vormt een attractie bij  een paar torens, niet ver van het Piazza Ferrari. Dit door statige gebouwen omgeven plein met fontein wordt beschouwd als het hart van de stad. Een van die panden is het Palazzo Ducale (althans een zijkant ervan), waar destijds de doge huisde, maar dat nu fungeert als cultureel centrum waar wisselende exposities worden georganiseerd. Voor de trappen van het gebouw vindt elke zaterdag een markt plaats van ambachtelijke streekproducten, waaronder hammen, kazen, olijfolieën en zoeternijen. Op een flesworp afstand van het dogepaleis verrees de door imposante leeuwen (foto helemaal onderaan) geflankeerde  kathedraal San Lorenzo die opmerkelijke, zwart-wit gestreepte muren heeft, alsmede romaanse elementen en een tweetal ongelijke torens. Bij en in de kerk wordt religieuze kunst tentoongesteld in twee musea, en op het plein ervoor voeren groepjes in klederdracht soms vrolijke volksdansen uit. Rond de kathedraal ligt een doolhof van zeer smalle, door hoge huizen gemarkeerde straten waar de zon nimmer schijnt. Dat de straten zo smal zijn, had ook een defensief doel: ze maakten het voor vijanden onmogelijk om met grote groepentegelijk aan te vallen, laat staan met paarden, strijdwagens en groot geschut. In zo’n bijna-steeg is de Galleria Nazionale Palazzo Spinola gesitueerd, een uit 1593 daterend paleis dat de laatste markiezen van Spinola aan de staat hebben gedoneerd. Dit gebeurde in 1958. De zalen en kamers hangen vol met  schilderijen, waaronder een Van Dyck, en zowel goud gelakte lijsten als meubels zie je overal, ook in een kleine spiegelzaal à la Versailles. Bovendien werden de plafonds schitterend gedecoreerd. De grote keuken is te vinden op een lage tussenverdieping.

Hoe onvoorstelbaar de welvaart was die Genua heeft gekend, wordt nog briljanter geëtaleerd door het Palazzo Reale, langs Genua’s andere fameuze straat, de Via Balbi. Na zo’n tachtig treden over brede, marmeren trappen arriveer je op een etage met weelderig ingerichte ruimten, inclusief de kroonzaal waar het koningshuis van Savoie hof hield. Alweer komen we een Van Dyck tegen en lopen we door een – nog grotere – spiegelzaal. Een ruim, betegeld dakterras biedt uitzicht, terwijl het buiten op de begane grond genieten is van tuinmozaïeken, poorten en een prachtig bewerkte achtergevel. Op enkele passen van het palazzo kun je afdalen naar een beroemd stil pleintje, het rond openbare wasbakken  aangelegde Piazza dei Truogoli di Santa Brigida dat door kleurig beschilderde, hemelhoog rijzende  panden wordt omgeven (onder). Loop door over de Via Balbi en het Statione Principe verschijnt, met  ervoor een wit standbeeld van, wie anders, Columbus. Verscholen naast een apotheek is de ingang te vinden naar een treinlift (ticket kopen in een tabakszaak aan de overkant) dat omhoog voert naar het Castello d’Albertis. Dit neogotische kasteel stamt uit het eind van de 19e eeuw, maar heeft wallen en fundamenten van driehonderd jaar eerder. Behalve een verre blik over de haven offreert het slot een bonte verzameling van cultuuruitingen  , waaronder vazen, muziekinstrumenten en een totempaal, van alle mogelijke volkeren. Groot zijn de collecties niet, maar ze geven wel het gevoel dat je op een kleine wereldreis bent. Uiteraard krijgt ook de Genuese zeevaart aandacht, alsmede, hoe kan het anders, Columbus. Wat we niet tegenkwamen waren spijkerbroeken ofwel blue jeans, terwijl deze toch in Genua  werden ‘uitgevonden’. Het waren blauwe matrozenbroeken die op een gegeven moment naar Amerika werden geëxporteerd. Het woord ‘jeans verwijst dus naar Genua. Er valt nog veel méér te genieten in Genua, denk  aan het subliem gedecoreerde Palazzo del Principe met zijn 16e-eeuwse Italiaanse tuin, en aan de musea in de oostelijke buitenwijk Nervi. In Genua raak je niet snel uitgekeken.  Tussen en na het gewandel en wellicht gewinkel – langs bijvoorbeeld de Via XX Settembre – kan in Genua de inwendige mens gul worden verwend. Overal zijn eethuizen te vinden: ristorantes, osterias, pizzerias, trattorias. Plus geurige broodjeszaken en bakkerijen waar de foccacia altijd vers is. Het is in veel zaken bovendien een plezierige plaatselijke gewoonte om tijdens aperitief tijd, bij een glas Prosecco, een gratis portie hartige broodhapjes te serveren. Zoals op het buitenterras van de voormalige boekhandel Al Tamarea, gevestigd aan het door allerlei horecazaken omringde, licht hellende Piazza delle Erbe (boven). Ook wat gastvrijheid betreft is Genua’s bijnaam La Superba een zeer terechte.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

SCHILDERIJ VAN DE MAAND

Hommage à Daubigny
“Charles-François Daubigny was een echte buitenschilder die veel rivierlandschappen vereeuwigde vanaf een atelierbootje op de Oise en Seine. De tijdstippen waarop deze vroege impressionist aan de slag ging, varieerden meestal van laat in de middag tot diep in de avond. Een van zijn altijd sfeervolle, rust uitstralende werken zag ik in een museum te Lissabon, en heb dat als voorbeeld gebruikt voor een eigen vanaf-het-water impressie.”
Meer details vind je bij Landschappen op www.vinpressionist.com.

 

PROEVEN MET DE PROFESSOR

 Terwijl achter ons het ploppen van de kurken klinkt, roept een wijnbouwer ‘de vaten worden van binnen schoongemaakt, en ook wij gaan dat doen, met wijn!’ Het is de Ban des Vendanges in Bordeaux, september 1974, op Château Le Grand Verdus, een ommuurd, afgelegen kasteel binnen het grote district Entre-Deux-Mers. In mijn eerste jaar als fulltime wijnschrijver had ik het voorrecht om mee te reizen met leden van de INCO (een jaar later omgedoopt in Gastrovino), een verbond van gelijk gezinde wijn- en delicatessenhandelaren met als voorzitter de briljante, creatieve, verbaal hoog begaafde Joop van de Kant (vooraan rechts op de groepsfoto).

HET ARCHIEF SPREEKT

Het zou een boeiende reis worden, mede dankzij een paar ontmoetingen met de legendarische Emile Peynaud, professor oenologie aan de Universiteit van Bordeaux en consulent voor zowel Franse als Spaanse producenten. Hij was het bijvoorbeeld die in Rueda de verdejo als kwaliteitsdruif herkende (het ras deed hem denken aan sauvignon blanc), waarna zijn opdrachtgever Marqués de Riscal van verdejo een hoogwaardige droge witte wijn ging maken, wat de hele streek tot bloei bracht. In Bordeaux overigens werd Peynauds advieswerk niet altijd in dank afgenomen ‘want keldermeesters waren bang dat ik hun baan zou overnemen’.

Tijdens een proeverij op Château de Camensac (waar ik de groepsfoto heb genomen) sprak monsieur le professeur enthousiast over het wetenschappelijk ontwikkelde I.N.A.O proefglas ‘dat elk foutje in de wijn signaleert, en zeer goed is om mee te proeven maar niet om uit te drinken’. En nadat de kasteelwijn van 1970 was geschonken, hoorde ik voor het eerst een wijsheid die ik ben blijven koesteren. ’Nu is de tannine nog wat agressief voor de tong, maar als je de mond vult met een proteïnerijk gerecht, verdwijnt de tannine; de proteïne van het voedsel verbindt zich namelijk met de tannine van de wijn, onmiddellijk.’ Roken kwam ook  nog even ter sprake. ‘Roken tijdens het proeven is slecht; of je proeft de sigaret of de wijn, beide gaan niet samen.’ Met hulp van Peynaud (links) hadden de gebroeders Elisée en Henri (eigenlijk Enrique) Forner sinds 1965 Château de Camensac stap voor stap geheel gerenoveerd. Het domein verkeerde in zo’n deplorabele staat dat zelfs de beste fusten van 1964 een volstrekt ondrinkbare wijn bevatten. Drie jaar later echter had de wijn, een Haut-Médoc, weer het niveau van zijn classificatie als cinquième cru classé.

Alsof ze niet voldoende uitdagingen hadden, namen de Forners in 1966 Château Larose-Trintaudon over dat eveneens een complete make-over moest ondergaan. Het torentje daarvan werd eind 19e eeuw door de toenmalige Spaanse eigenaar gebruikt om zijn wijngaardwerkers te bespioneren, notitieboek in de hand. Voorafgaand aan de lunch leidde Joop van de Kant een seance van de INCO wijnbroederschap, La Confrérie des Vinophiles des Pays-Bas. De Fransen wisten niet wat ze overkwam: ’Wij hebben veel chapitres meegemaakt, maar nog nóóit een van onze afnemers’.
Een hoogtepunt vormde het bezoek aan Château Haut-Brion, waar régisseur Jean-Bernard Delmas een fraai verpakt Hollands kaasje cadeau kreeg. Wij proefden er de mooiste rode wijn van de hele reis, Château Haut-Brion 1964, waarover ik noteerde ‘onbeschrijflijk mooi bouquet, vol nuances en verfijning’. De tocht voerde eveneens naar o.a. een grotkelder in Saint-Emilion, naar een chapitre op Château de Cadillac en naar het panoramaterras van Château de Toutigeac waar onder schaduw gevende bomen een riant buffet stond uitgestald. En ergens, tijdens het proeven van een hele rijpe wijn, hoorde ik professor Peynaud zeggen: ’Wat ouder worden is? Dat is zo lang mogelijk jong proberen te zijn.’

 

Op 25 september 1819 werden in Nieuw Zeeland de eerste wijnstokken geplant bij Kerikeri op North Island, wat gebeurde door de eerwaarde Samuel Marsden. Nieuw-Zeelands oudste nog bestaande wijnbedrijf is Mission House dat dateert uit 1851 en begonnen werd in Hawkes Bay, ook op North Island. Als belangrijkste witte variëteit was aanvankelijk müller-thurgau geplant, wat een foute beslissing bleek te zijn. Pas nadat de sauvignon blanc grootschalig zijn intrede deed, kwam Nieuw-Zeelands wijnindustrie tot bloei, decennia na de Tweede Wereldoorlog. Aldus de toelichting van verzamelaar Bert Wentzel, jokebertwentzel@gmail.com, die dit label selecteerde uit zijn wereldwijde collectie.

*****************************

 

 

 

 

 

 

Disclaimer. Alle afgebeelde foto’s op deze website in dit maandmagazine zijn afkomstig van de auteur zelf of werden rechtenvrij c.q. met toestemming verkregen van wijnproducenten, wijnorganisaties, wijnhandelaren, promotiebureaus, streek- en landenorganisaties, toeristenbureaus en andere betrokkenen.