***
THUIS IN ENKHUIZEN
Dat lang niet iedereen weet hoe mooi Enkhuizen is, blijkt onder meer uit het feit dat deze plaats geheel ontbreekt in het standaardwerk De mooiste steden van Nederland (een uitgave van de ANWB en Reader’s Digest). Bovendien valt op hoe rustig het historische centrum is, zelfs op zonnige hoogtijdagen. In bijvoorbeeld Elburg vallen de toeristen dan over elkaar, maar langs de meeste straten, kades en grachten van Enkhuizen kun je wandelen in alle rust. Wel wordt rond de stad volop watersport beoefend; de diverse havens liggen helemaal vol.
Bovendien wordt Enkhuizen aangedaan door veerboten en kleine cruiseschepen, terwijl er bovendien op minieme schaal nog visserij wordt beoefend. Dit laatste is geen wonder: al zeker sinds de 17e eeuw was visvangst, van haring vooral, een belangrijke bron van inkomen. Vandaar ook dat het stadswapen van Enkhuizen drie haringen toont. Nog veel meer welvaart bracht de zeehandel;
vooral met Oostzeelanden werden lucratieve zaken gedaan. Als gevolg daarvan vond in de havenstad op aanzienlijke scheepsbouw plaats. Wat weer betekende dat er timmerwerkplaatsen, touwslagerijen en zeilmakerijen werden gesticht, en de stad sterk groeide. Anno 1622 telde
hij ruim 21.000 inwoners, wat Enkhuizen tot de op vier na grootste stad van heel Holland maakte. Het huidige aantal inwoners ligt rond de 19.000. Wat overigens beduidend meer is dan de 5000 van halverwege de 19e eeuw. Die daling van toen was vooral te wijten aan het vertrek van veel kooplieden naar Amsterdam. Maar de vele panden en gevelstenen uit de 17e eeuw, Enkhuizens gouden eeuw, die bleven. Binnen de vestingwallen telt Enkhuizen maar liefst 366 rijksmonumenten, alsmede tal van andere prachtige panden uit zijn rijke verleden.
Wie Enkhuizen gaat ontdekken moet voorbereid zijn op een flinke wandeling. Deze begint al op de grote, langwerpige parkeerplaats bij het aanzienlijke treinstation (gebouwd in 1885) waarlangs je binnenkomt. Parkeren daar is gratis, in tegenstelling tot in de stad zelf, waar autorijdende
sowieso geen pretje is vanwege de vele smalle straten en kades. Vlakbij het station vind je de VVV die een gratis plattegrond verstrekt en ook routekaarten verkoopt. En dan gaat de tocht echt beginnen. Net als eerste bestemming de Drommedaris, het meest beeldbepalende bouwwerk van Enkhuizen. Loop vanaf de VVV langs de wal (met ernaast de Havenweg) aan de overzijde, en links aan het eind doemt al snel de Drommedaris op. Deze de twee verdiepingen tellende
vestingpoort (foto rechts) verrees in 1540 en maakte ooit deel uit van de stadsmuur. Later, in vredige tijden, heeft de poort diverse functies gehad, waaronder die van gevangenis. Tegenwoordig dient het iconische gebouw als cultureel centrum waar voorstellingen worden gegeven en men films vertoont. Op het veld ervoor staat het kleine standbeeld van de schilderende Paulus Potter (links) die in Enkhuizen werd geboren. Diens bekendste werk is ‘De stier’ uit 1647 (nu te zien in het
Mauritshuis, Den Haag). Via een smalle witte ophaalbrug achter de poort kom je in het historische centrum. Ga meteen linksaf, langs de zogeheten Dijk, en na een paar minuten verschijnt, op de nummers 3-36, een van de imposantste panden ter plekke, het Snouck van Loosenhuis. Deze aan de buitenzijde rijk gedecoreerde woning (links) werd door een zeer gefortuneerde familie in drie fasen gebouwd, en heeft veel allure. Loop nu rechts van het huis het straatje in, en bekijk ook de hoge, deels achter een tuinmuur verscholen achtergevel. Dan weer rechtsaf en je komt op een typische, dus smalle en stille gracht met aan weerszijden stokoude, doorgaans kleine panden, soms met gevelstenen. Vroeger woonden er veel vissersfamilies. Haaks op deze Zuider Havendijk pronkt de kleurrijke gevel van het in een voormalig sluiswachtershuisje gevestigde Flessenscheepjesmuseum
(rechts). Hier vind je ‘s werelds grootste verzameling flessenscheepjes. Helaas zijn we zelf niet verder gekomen dan de gevel, want op de zomerse donderdag dat wij Enkhuizen bezochten, was het museum gesloten.
Maar daarom niet getreurd. Even links de hoek om, via De Bocht, en je bereikt de Oosterhaven (links) waar aan de overzijde het Zuiderzeemuseum dat wel dagelijks kan worden bezocht. Het bestaat uit een binnenmuseum en een buitenmuseum waar van alles te zien en te beleven valt over de voormalige Zuiderzee. Vooral de scheepvaart en visserij krijgen veel aandacht. Je gaat als het ware honderd jaar terug in de tijd.
Wie een museumbezoek wil overslaan of bewaren voor later, kan de stadswandeling voorzetten via de kade, waar flink wat woonboten liggen, en dan linksaf langs de Oosterhavenstraat. Want ook daar staan fraaie panden en zijn gevelstenen te zien. Aan het eind linksaf, en je kom in de korte Zwaanstraat,
met rechts vooruit de contouren van het stadhuis (links). Dit voorname, hoge pand wordt wel beschouwd als een minder brede versie van het Paleis op de Dam. Dit statige stadhuis verrees, uiteraard, in Enkhuizens gouden eeuw. Het duurde niet minder dan veertig jaar voordat het gereed kwam, anno 1688. Het loont niet alleen de moeite om de voorgevel met al zijn details rustig te bekijken, maar ook om er even binnen te lopen. Tijdens het seizoen vinden daar namelijk kunsttentoonstellingen plaats. Even verderop, recht tegenover het stadhuis, stijgt de 75 meter hoge toren van de Zuiderkerk (ofwel St. Pancraskerk, foto boven) hoog boven de daken uit. Vanwege zijn hoogte diende de toren vroeger als baken voor vissers. Binnenin deze laatgotische hallenkerk (gebouwd tussen 1423 en 1524) moet je vooral de gewelfde zoldering bekijken. Want die werd versierd met 54 middeleeuwse
schilderingen die taferelen tonen uit zowel het Oude als Nieuw Testament. De tand des tijds heeft ze wel aangetast, kleuren doen verdwijnen en de beeltenissen soms
moeilijk zichtbaar gemaakt, maar een groep vrijwilligers is doende om ze met veel zorg te restaureren. Hoe dat gebeurt kun je ter plekke zien via foto’s (zie het voorbeeld links), alsmede via een diapresentatie en vaak ook uitleg van zo’n vrijwilliger. Voorts beschikt de kerk over een prachtig Freytag orgel uit 1621. En je vindt er de grafsteen van de familie Snouck van Loosen (dezelfde als van het eerder genoemde pand langs De Dijk). Bovendien wordt er gedurende de zomer eigentijdse kunst tentoongesteld. Vanuit de kerk nu even rechtdoor lopen, dan rechtsaf (stukje Westerstraat, met zijn vele winkels), dan links,
en ziedaar, op een hoek, staat het Waaggebouw. Waar vroeger waren werden gewogen. Ook dit gebouw dateert uit de 17e eeuw, en bood vanaf 1636 eveneens onderdak aan het gilde van chirurgijns. In westelijke richting via de Westerstraat of de stillere, daarmee parallel lopende Waagstraat, kom je vanzelf op de daarmee kruisende Melkmarkt waar het goed en smakelijke toeven is op een van de straatterrassen.
Wij genoten bijvoorbeeld van een soep en een tosti bij de Kanjerkamer (op nummer 2). De Westerstraat vervolgend arriveer je ter linkerzijde bij de kleine St. Franciskerk, met pal ernaast (op nummer 111, foto links) de bloemenrijke tuin van een uniek, educatief museum, Sow to Grow. Dit werd gevestigd in een voormalig weeshuis, en is geheel gewijd aan
plantveredeling waarvan de technische aspecten via o.m interactieve media worden uitgelegd. Er is ook van alles te zien (o.a. via filmpjes) en
te leren over zaden, kiemen, planten en andere gewassen. Even het toegangshek door, en daar verrijst links de aparte, blanke toren met ernaast de entree van de Westerkerk (ofwel St. Gomaruskerk, rechts en links). Dit grote godsgebouw bezit niet alleen pronkstukken waaronder een koorhek en orgelkas, beide uit de 16e eeuw, maar ook de enige 17e-eewse stadsbibliotheek van ons land, de Librije (kan alleen op afspraak worden bezocht). En, net als in de Westerkerk, organiseert men ook hier zomerse kunstexposities.
Om verder thuis te raken in Enkhuizen kun je nog volop dwalen en wandelen door eeuwenoude straatjes, langs smalle en brede grachten, en over vestingwallen ten westen van het stadshart.
Het best bewaarde geheim, en dus vrijwel niet door mensen van buitenaf betreden, is vlak voor het station te vinden, het Snouck van Loosenpark (inderdaad aangelegd door de eerder vermelde familie). Het bestrijkt 2,5 hectare en was destijds deels bestemd voor sociale woningbouw. In en rond het rechthoekige park vind je nog altijd woonhuizen en privé tuinen.
Eenmaal de gietijzeren boogpoort met de familienaam onderdoor kun je in alle rust kuieren over bochtige paden die voeren langs plant- en bloemperken, geboomte (we zagen o.a. een bloeiende mimosa) en een vijver met fontein waarin eenden en vissen zwemmen. Het is een soort oase tussen de huizen van Enkhuizen – waar we ons als bezoeker gewoon heel plezierig thuis voelden.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
SCHILDERIJ VAN DE MAAND
Afgelopen voorjaar, het was eind mei, ben ik ben verf en krijt het natte en grijze weer te lijf gegaan door een zonnige, kleurrijke impressie te schilderen van het Jac. P. Thijssepark in Amstelveen. Het halve meter brede schilderij werd gemaakt op basis van een eerder, op een zonnige lentedag gemaakte fotoschets. Vanwege alle details, zoals de talrijke blauwe bloemen, heeft het schilderen heel wat uren gekost – maar als je werk leuk vindt en met plezier doet, ís het eigenlijk geen werk. Voor meer details over Blauw bloemenveldje, Jac. P. Thijssepark zie op www.vinpressionist.com de rubriek Amstelveense Parken.
***
MEMORIES ARE MADE OF THIS (16)
In juli, in Bordeaux
Achter onderstaand stilleven gaan allesbehalve stille gebeurtenissen schuil. En mensen, want die zaten en stonden achter me. Ik knipte de foto in juli 1973, op het terras van Château Beaulieu. Waar ons gezinnetje en dat van meegereisde schoolvrienden (Dick, Lia en hun dochtertje) waren uitgenodigd voor een zondagse lunch. Die zomer vierden we met ons zessen vakantie in een huisje halverwege Blaye en Bourg, in de Bordeauxstreek dus, op de rechteroever van de Gironde. Toevallig, maar wat is toeval, had ik ontdekt dat het naburige Château Beaulieu een van origine Nederlandse eigenaar had, Frank Groneman. Die eerst jarenlang fruit had geteeld in Marokko, maar als pied noir was verhuisd naar Frankrijk, met als doel daar wijnbouwer te worden.
Het destijds sober ogende en sober ingerichte château, dat idyllisch gelegen is boven een groene wijnvallei bij het dorp Samonac, was twee jaar geleden overgenomen. Frank en diens altijd hartelijke vrouw hadden ook twee Marokkanen meegenomen, voor het werk in de wijngaard en als hulpen in de keuken. Vandaar dat we op Château Beaulieu couscous geserveerd kregen, alsmede Marokkaanse muntthee. De rode wijn, een Côtes de Bourg, was aanvankelijk aan de lichte kant, want met wijn maken had Frank eerst geen ervaring. Maar de enkele latere oogstjaren die wij proefden vertoonden progressie. En juist hun lichte structuur maakte ze heel geschikt voor een lunch. Behalve aan de grote gastvrijheid van Gronemans, die het absoluut niet breed hadden, koester ik andere herinneringen. Zoals aan een landelijk, langs de Gironde gelegen restaurant waar Ilse, dochtertje van onze vrienden, en ons zoontje Patrick (niet veel langer dan een groot Frans stokbrood) voor het eerst een plateau fruits de mer zagen verschijnen – en ervan smulden.
In mijn Deux Chevaux heb ik nog een uitstapje gemaakt naar de Médoc, aan gene zijde van de brede Gironde, door met de veerpont vanuit Blaye naar Pauillac te varen. Vooruit lopend op een boekproject dat ik bij diverse uitgevers lag (De grote wijnen van Bordeaux waarvoor ruim een jaar later het groene licht kwam) had ik een afspraak gemaakt op Château Batailley. Eigenaar Emile Castéja, toen directeur van het handelshuis Borie-Manoux, heette de jonge Hollander vriendelijk welkom. Hij leidde me rond door de salons, vertelde over zijn verzamelingen van Chinees porselein, antiek meubilair, Vlaamse meesters en oude boeken, en liet in het privé arboretum zien met boomsoorten uit alle delen van de wereld, tot China, India, Mexico en Amerika toe. Geproefd werd er ook, uiteraard, en gedronken. Zo verscheen bij de lunch een fles Château Batailley 1955. Waarover ik schreef: ’Deze Pauillac was bruinachtig van kleur en werkelijk wonderschoon, met een krachtig bouquet en veel finesse’. De bezoeken aan Batailley en Beaulieu maakten duidelijk hoe groot de contrasten binnen Bordeaux konden zijn. Althans wat betreft de wereldse zaken. De hartelijkheid was in beide gevallen even indrukwekkend.
Overigens heeft voor Château Beaulieu de geschiedenis zich herhaald. Want in 2009 kreeg dit opnieuw een Nederlandse eigenaar, Jodocus Boomsma. Een leeftijdgenoot met wie ik, weer zo’n toeval, begin jaren zestig op het N.O.I.B. ofwel Nijenrode had gestudeerd. Waarom hij, na twee jaar zoeken, Beaulieu koos? ‘Toen ik daar op het terras stond was ik verkocht’. Hetzelfde terras waar decennia eerder zo lekker werd geluncht. Boomsma heeft het château tien jaar in bezit gehad, waarna Château Beaulieu met zijn 17 hectare bestrijkende de wijngaard werd overgenomen door Vincent Rouaix.
***
DORSTMAN & DORSTMAN
is de titel van een boek waarin tekenaar Kamagurka en wijnpublicist Harold Hamersma de zichzelf vaak serieus nemende wijnwereld creatief op de korrel nemen.
Dit gebeurt via cartoonachtige tekeningen die allerlei absurde situaties weergeven, zoals de hier afgebeelde. Dorstman & Dorstman telt 160 pagina’s, werd uitgegeven door De Harmonie, en is voor €22,50 te bestellen bij o.m. www.bol.com.
***
Via mijn notitieboekjes
TERUG IN DE TIJD
KAMERTEMPERATUUR IS ALTIJD TE WARM
Een mooie zomerdag in Amsterdam, jaren geleden. In het restaurant van Dikker & Thijs vindt op de eerste etage een lunch plaats rond wijnen van de ongekroonde koning van de Beaujolais, Georges Duboeuf. Het is een bijzondere lunch, want ook aanwezig is de keizer van de Franse gastronomie, de beroemde driesterren kok Paul Bocuse. De eerste wijn die het voornamelijk uit mediamensen bestaande gezelschap geschonken krijgt, is een Fleurie, een van de bekendste en fruitigste soorten Beaujolais. En uiteraard afkomstig van het huis Duboeuf. De wijn is al ingeschonken als we aan tafel gaan. Georges neemt een slokje van zijn eigen wijn – en trekt een vies gezicht. Kurk dus? Nee, de wijn is veel te warm, lauw zelfs. Hij werd ingeschonken op de temperatuur van de zonovergoten, warme eetzaal.
Maar wat te doen? Alle glazen zijn ik immers al gevuld. Waarop Georges Duboeuf een ober roept en deze vraagt om een schaaltje met ijsblokjes en een lepel. Beide worden gebracht, Georges legt een ijsblokje op de lepel, pakt zijn glas, houdt het schuin, en steekt vervolgens de lepel met het ijsblokje in de wijn. Daarbij met luide stem roepend: ’Messieurs, messieurs, een beetje water in de Beaujolais is véél minder erg dan een te hoge temperatuur.’ En Paul Bocuse? Die applaudisseerde.
Het waren wijze woorden die Georges Duboeuf sprak. Want een van de hardnekkigste misverstanden over rode wijn is dat deze op kamertemperatuur moet worden geschonken. De term kamertemperatuur, net als die van chambreren, dateert echter uit de tijd van vóór de centrale verwarming, toen de kamers koeler waren dan nu. Die temperatuur van toen was goed, die van nu is te hoog. Want in de meeste huiskamer en eetzalen is het tegenwoordig al gauw 20 graden of meer. Het verschil in schenktemperatuur tussen goed en niet goed betreft slechts enkele graden. Maar is toch heel wezenlijk, net eigenlijk als bij ons mensen. Als wij koorts hebben, al is het maar een of twee graden verhoging, dan voelen we ons knap beroerd. Zo ligt het ook bijna met wijn. Enkele graden te warm maken een gróót verschil.
Een rode wijn die op 20 graden of warmer wordt gedronken raakt namelijk uit balans. Zijn alcohol komt naar voren, net als zijn bitters en tannines, terwijl zijn fruit terugvalt. De wijn wordt gewoon minder lekker. Het probleem is dat je dit eigenlijk pas ontdekt als je dezelfde daarna ook in frissere vorm proeft, op 18 à 19 graden.. Want ineens smaakt hij vriendelijker, fruitiger, evenwichtiger. Bij Beaujolais en vergelijkbare wijnen is de juiste temperatuur zelfs nog kritischer. Want een Beaujolais en vergelijkbare, jong te drinken rode wijnen van de gamaydruif, moeten het juist hebben van hun fruit, terwijl ze van huis ook frisse zuren bevatten. Beaujolais & co moeten daarom nooit of te nimmer op 18 à 19 graden worden geserveerd, maar nog wat frisser op hooguit 15 à 17 graden – en nog koeler kan meestal ook.
Sinds die memorabele lunch met Georges Duboeuf heb ik thuis de snel koelende Rapid Ice vaak gebruikt en in restaurants bij herhaling om ijsblokjes gevraagd, om in de wijn te doen – niet alleen in Nederland, maar in ook Spaanse eethuizen, in Toscaanse trattoria’s, in Amerikaanse steak houses en eigenlijk overal in Australië. Want daar, in kangoeroeland, kwamen de rode wijnen soms bijna gekookt op tafel. Een ijsblokje in zo’n wijn was dan ook binnen de kortste keren geheel gesmolten.
Kortom, het op kamertemperatuur serveren van rode wijn, inclusief rode Port, zou moeten worden afgeraden in plaats van aanbevolen, zoals dat waarschijnlijk nog steeds op zowel cursussen als vakopleidingen gebeurt en in handboeken wordt beschreven. Ook van achteretiketten zouden de term moeten verdwijnen. Want hij is echt helemaal verkeerd. Niet alleen de wijn krijgt het er warm van, ik ook.
***
***
In de jaren 20 van de vorige eeuw zong de operazanger Jos Besselink, afkomstig uit Hengelo (Gld), in veel operahuizen van Europa. Echter, tijdens de crisisjaren dertig was er weinig werk en keerde Besselink terug naar Nederland, en trouwde met Annie van Langen, de erfgename van wijnhandel Ketjen & Cavadino te Zutphen. Rond 1950 hield deze zelf bottelende wijnhandel op te bestaan. Aldus de toelichting van de grote etiketten verzamelaar Bert Wentzel (jokebertwentzel@gmail.com) die dit historische Nederlandse label selecteerde uit zijn grote collectie.
Disclaimer. Alle afgebeelde foto’s op deze website in dit maandmagazine zijn afkomstig van de auteur zelf of werden rechtenvrij c.q. met toestemming verkregen van wijnproducenten, wijnorganisaties, wijnhandelaren, promotiebureaus, streek- en landenorganisaties, toeristenbureaus en andere betrokkenen